A1 Thema 4

Deze toets gaat over A1 thema 4.
De toets heeft 30 vragen.

Naam Email
1. 
Thema 4 Wonen
a

Wat zie je op het plaatje?
2. 
Welke ruimtes heeft ieder huis?
3. 
Hoe heten de mensen die naast je wonen?
4. 

a

Welke ruimte zie je op het plaatje?
5. 

a

Welke zin in goed?
De vrouw werkt............................
6. 

a

Wat zie je hier?
7. 
Typ het goede antwoord.
Waar was jij je 's morgens?
8. 
Wat is het WERKWOORD in de volgende zin?
'Thema 3 wonen heb je al geleerd'.
9. 
Wat is het PERSOON OF DING in de volgende zin?
'Thema 3 wonen heb je al geleerd'.
10. 
Wat is de REST VAN DE ZIN in de volgende zin?
'Vandaag slaag jij voor het examen'.
11. 
Wat is het IETS ANDERS in de volgende zin?
'Misschien wil jij iets lekkers eten?
12. 
Vraagzinnen kun je maken met wie, wat, waar, welke, waarom en hoeveel.
Een andere manier is het verplaatsen van het werkwoord naar het begin van de zin.
Welke vraagzin is helemaal goed?
13. 
Welke vraagzin is juist?
14. 
Welke vraagzin is juist?
15. 
Welke vraagzin is juist?
16. 
Welke vraagzin is juist?
17. 
Welke vraagzin is juist?
18. 
Welke vraagzin is juist?
19. 
Hoe maak je een vraagzin?
20. 
De zinnen zijn nu antwoorden. Maak zelf vraagzinnen.
De man loopt op straat.
21. 
De zinnen zijn nu antwoorden. Maak zelf vraagzinnen.
Wij wandelen veel op vakantie.
22. 
De zinnen zijn nu antwoorden. Maak zelf vraagzinnen.
Mijn vrouw eet elke dag groente en fruit.
23. 
Iemand vraagt iets aan jou. Je kunt dan ja of nee zeggen. Als het antwoord negatief is, gebruik je de woorden 'niet' of 'geen'.
Welke zin (met een negatief antwoord) is juist?
24. 
Welke zin (met een negatief antwoord) is juist?
25. 
Welke zin (met een negatief antwoord) is juist?
26. 
Welke zin (met een negatief antwoord) is juist?
27. 

a

Kijk naar het plaatje. Wat is het juiste antwoord?
28. 
Wat hoort bij elkaar?
29. 
Wat moet je doen om een huurhuis te kunnen krijgen?
30. 
Wat is goed voor het milieu?

Plaats een reactie